Oor
- De arts kijkt met een microscoop in het oor om zo gehoorgang, trommelvlies en middenoor goed te kunnen beoordelen. Ook kan het oor gereinigd worden in geval van oorsmeer of infectie. Na een ooroperatie kan nazorg uitgevoerd worden.
- Stemvorkproeven: de arts brengt een stemvork aan het trillen waarna deze op uw hoofd en voor en achter uw oor wordt gehouden. Er wordt u gevraagd waar u het geluid het beste hoort om een idee te krijgen van het type gehoorsverlies.
Neus
- Uitwendige inspectie van de neus
- Anterieure rhinoscopie: afwisselend plaatsen van een neusspeculum in beide neusgaten. Hiermee krijgt de arts een idee over de toestand van de slijmvliezen, de scheefstand van het tussenschot, de aanwezigheid van neuspoliepen of een infectie.
- Neusendoscopie kan uitgevoerd worden als aanvulling op de anterieure rhinoscopie. Met een kleine camera kijkt de arts dieper in de neus om ook daar de toestand van het slijmvlies en andere anatomische afwijkingen te bekijken.
Mond/keel/luchtpijp
- Inspectie mond/keel: meestal wordt hiervoor een tongspatel gebruikt.
- Laryngotracheoscopie: kan uitgevoerd worden als aanvulling bij heesheid, slikproblemen, hoest, ademnood of dieper gelegen keelpijn. De arts kijkt met een dun camerabuisje langs uw neus dieper in de keel tot op het niveau van de stembanden en slokdarmingang.