Middernacht. De koffieshop oogt verlaten, het is er doodstil, nauwelijks licht. De jonge vrouw, de fotografe en ik zijn de enige tekens van leven. De vrouw huilt. Onbereikbaar in deze gigantische campus wordt haar kindje van enkele weken oud geopereerd. Een hersentumor. Leven of dood, haar lot is in handen van de chirurgen. Ze omklemt haar telefoon, ik lees de angst in haar ogen. Ik vind geen troostende woorden.
Het is maar een van de gesprekken voor dit magazine, meer dan duizend in bijna veertig jaar. Gesprekken met patiënten, bezoekers en medewerkers. Keer op keer keerde ik met een rugzakje terug naar huis, zonder erover te kunnen praten. In een ziekenhuis vallen maar zelden vrolijke verhalen te rapen. Een enkele keer een kersverse vader die te diep in de Duvel gekeken heeft, of iemand die genezen is verklaard. Maar verder veel verdriet, pijn en zorgelijkheid.
Ik vind geen troostende woorden
Meestal ging ik mee aan een tafeltje zitten, met mijn recordertje. De verhalen kwamen vanzelf. Zelden kreeg ik een weigering, gewillig legden mensen hun verhaal in mijn handen. Er was vertrouwen, omdat ze me al zolang kennen. Het vertellen was vaak een vorm van opluchting, van therapie.
In de loop der jaren ontwikkelden de fotografe en ik een soort intuïtie: we stonden door koudwatervrees soms een kwartier lang te kijken naar de mensen in de koffieshop vooraleer iemand aan te spreken. Maar we vergisten ons niet vaak: dat wordt een goed gesprek. Op de achtergrond was er onophoudelijk het geratel van kopjes en bestek. Een lawaai dat op mijn recordertje de stemmen bijna onverstaanbaar maakte, wat me achteraf thuis meer dan eens lelijk deed vloeken. Mijn geheugen is namelijk niet meer wat het geweest is.
De verhalen die overblijven voor talloze magazines, zijn een momentopname. Zelden ging ik achteraf op zoek naar hoe het verderging met mijn gesprekspartners. Een enkele keer wel, als er een leven op het spel stond. Gezien mijn lange staat van dienst beschouwden sommigen me een beetje als arts en raadgever: “Jan, denk je dat ze haar long zullen kunnen redden?"
De verhalen kwamen vanzelf
Wat me altijd zal bijblijven, is hoe sommige mensen achtervolgd worden door het noodlot. Waarom wordt de ene gespaard en de andere niet? En ook: hoe moedig een mens kan zijn. “Ja Jan, het is erg, maar als ik om me heen kijk, zie ik dat er altijd erger is.”
Zelf merkte ik dat ik bij het ouder worden emotioneler, maar ook banger werd. Wat ik in het ziekenhuis hoor, kan ook mezelf en al wie me dierbaar is overkomen. Alsmaar vaker werd ik overmand door medelijden. Dan was ik geen nieuwsgierige journalist meer, maar hield ik een hand vast en fluisterde ik: “Het komt wel goed, hier kunnen ze veel.”
Ik denk nog vaak aan de man die een grijs litteken toonde op zijn rechterpols. “Ja Jan, ik zag het niet meer zitten. Toen ik het opnieuw wilde proberen, kwam een arts telkens weer op mij inpraten: blijf leven, want anders is alles wat wij gedaan hebben voor niks geweest. Die dokter heeft mijn leven gered, Jan.” Dankbaarheid. Voor mij zie ik op zijn pols het grijze litteken, dat vertelt hoe flinterdun de grens is tussen leven en dood. Leve het leven.
Jan Van Romaey
Meer Dorp in de stad
Wist je dat je alle verhalen van de voorbije edities uit Dorp in de stad kunt herlezen?