"Ik herinner me niet veel. De toestellen in de ziekenwagen, daarna de stem van de arts in Gasthuisberg: ‘Mijnheer, u bent op intensieve zorg. U bent geopereerd en heeft een rechterhersenhelftletsel.’ Het was dus een hersenbloeding. Nu zijn we acht maanden later en word ik verzorgd in Pellenberg. Er ging een nieuwe wereld voor me open, want ik was nooit ziek geweest en had nooit in een ziekenhuis gelegen.”
Aan je skype-adres zie ik dat je in Groningen woont. Dat is wel ver.
Hans: “Ik héb daar gewoond, ik doceerde er negen jaar orthopedagogie aan de universiteit. Maar nu geef ik weer les aan de Leuvense universiteit, een terugkeer naar mijn heimat. Ik had in Leuven eerder al 20 jaar onderzoek gedaan en gedoceerd. Bij mijn terugkeer naar Leuven heb ik nog net de eerste lockdown meegemaakt, les gegeven al zittend voor de computer en examens afgenomen via Skype.”
Je bent alleen, zeg je.
Hans: “Ja, dat is nooit anders geweest. Het leven heeft het zo gewild. Ik ben een beetje een verstokte vrijgezel en heb ook nooit bewust naar een relatie gezocht. Het is dus niet dat ik ooit ontgoocheld ben achtergebleven. Ik heb altijd hard gewerkt, er bleef weinig tijd over. Het is wat het is.”
Hoe ernstig was die hersenbloeding?
Hans: “Ik kon niets meer zelfstandig. Aan de linkerkant was ik deels verlamd, ik kon niet meer zitten, staan, lopen of zelfstandig eten. Ik vond mijn woorden niet meer. Je stoot op de grenzen van je lichaam. Ik heb opnieuw leren slikken. Met bloed, zweet en tranen opnieuw leren lopen.
Wat ik wel nog kan, maakt me ontzettend blij
"Maar zie, nu kan ik zelfstandig naar het toilet gaan, een belangrijke stap. Geholpen worden voelt vernederend. Nu kan ik in en uit mijn bed, zonder dat men mij moet helpen. Ik heb mijn linkerbeen weer leren plooien en opheffen, maar mijn linkerarm doet het minder goed. Het heeft een tijd geduurd voor ik begreep wat er juist gebeurd was en waarom ik zo impulsief en ongeduldig geworden was. Ook dat was een gevolg van de hersenbloeding. Zelfs lezen was moeilijk omdat ik te impulsief was.”
Waren er momenten waarop je de moed liet zakken?
Hans: “Zeker. Ik volg hier een druk programma. Tijdens de ergotherapie leer je je tanden poetsen, tijdens de kine je kracht ontwikkelen. Dat zijn lange dagen. ’s Avonds ben ik uitgeput. In het begin kwamen er wel eens sombere gedachten in me op. Maar op een septemberdag zag ik vanuit mijn kamer de zon opkomen boven het bos, in een rode gloed, met de belofte van een mooie dag. Toen heb ik mij herpakt. Ik stond stil bij alles wat ik nog heb en ben er de waarde van gaan inzien.”
“Wat ik wel nog kan, maakt me ontzettend blij: schrijven, mezelf verstaanbaar maken, stemmen herkennen, verhalen van mensen aanhoren en begrijpen, naar muziek luisteren. Ik kan nog genieten, van een schouderklopje van een therapeut, van de verwachting dat familie op bezoek zal komen, van zoveel andere dingen die ik voorheen vanzelfsprekend en onbelangrijk vond. Ik kan nu zelfs een langer gesprek met jou voeren. Hoewel ik dat wat moet relativeren, want ik heb een betere dag vandaag.”
Wat zijn de moeilijkste momenten?
Hans: “Bezoek is enorm belangrijk, maar corona gooit roet in het eten. Ik mag maar één knuffelcontact per week zien, dat is mijn zus. Goed dat ik nog kan bellen: ik heb een paar goede vrienden en sympathieke collega’s die zeggen dat ze me missen. Dat doet deugd. Zonder dat alles loert het spook van de eenzaamheid om de hoek. Dat zie ik hier bij veel lotgenoten. En ik heb perspectief. Om de twee maanden houden ze in campus Pellenberg een rondetafelgesprek, waarbij artsen en therapeuten mijn toestand bespreken."
"De laatste bijeenkomst bleek erg gunstig voor mij, ik ga vooruit. Mijn aandacht is verbeterd, ik heb veel veerkracht, het einde komt in zicht. En ik mag een week in de zogenaamde reva-studio wonen, een ruimte waar je een week verblijft om te bewijzen dat je voor jezelf kan zorgen. Met een beetje geluk mag ik over twee maanden naar mijn nieuwe appartement. Al zal ik daar in het begin nog veel hulp nodig hebben.”
Heb je in campus Pellenberg kamergenoten?
Hans: “Ja, twee andere revalidanten. Dat is soms wel moeilijk. Op de kamer is het nooit echt rustig, al is er dezer dagen gelukkig weinig bezoek. Een van mijn medepatiënten kan niet praten, al verstaat hij me wel. De andere toont zich ontroerend bezorgd als er met mij iets misgaat. Ik had enkele weken geleden een epileptische aanval en werd naar campus Gasthuisberg afgevoerd. Mijn kamergenoot heeft voortdurend naar mij geïnformeerd. Een eenvoudige maar vriendelijke man, ik praat er graag mee. Toch verlang ik naar het moment waarop ik weer alleen zal zijn, alleen met mijn boeken, mijn tablet en de radio.”
Waaruit put je moed?
Hans: “Uit een soort dankbaarheid dat ik er nog ben, dat ik er nog mag zijn. Ik ben niet gelovig, het is dus geen dankbaarheid tegenover een God, maar tegenover een onbekende instantie die mij toestaat te genezen. Ik leef in het volle besef dat ik nog een mooie toekomst voor mij heb. Misschien ga ik opnieuw doceren, dat stemt me zo blij. Dat geeft me de kracht om verder aan mijn toekomst te werken.”
(Tekst: Jan Van Rompaey)