“Ik denk dat ik geluk had dat het niet in mijn slaap gebeurd is. Het gebeurde totaal onverwacht, zonder voortekens: een adertje gesprongen, waarschijnlijk veroorzaakt door een plotse piek van de bloeddruk. Daar krijg ik nu medicatie voor.”
Zo’n plotse verlamming, dat moet akelig zijn.
Nadine: “Het is confronterend. Je voelt je hulpeloos en angstig om wat komen gaat. Ik ben de hele tijd bij bewustzijn gebleven. Ik wist dat de dokters in zo’n situatie aan de patiënten vragen om met de wijsvinger het topje van hun neus aan te raken: dat kon ik dus niet meer. Gelukkig was er niets mis met mijn hoofd. Zien, horen en praten kon ik nog.”
Ben je nu nog altijd verlamd?
Nadine: “Mijn linkerarm wil nog niet mee, daarvoor krijg ik nu therapie. Mijn mond trok wat schuin, maar dat heeft de logopedie opgelost. De problemen met mijn hand en arm duren nog wel enkele maanden, schat ik. Zo gauw er wat beweging in komt, weet je dat het wel goed komt, maar ook dat het nog lang kan duren.”
Je werkt al lang in UZ Leuven, nu ben je er patiënt: is dat vreemd?
Nadine: “Ik heb 38 jaar op de afsprakendienst gewerkt en twee jaar bij het onthaal. En ja, die andere kant van het ziekenhuis was nieuw voor mij. Ik kwam niet vaak op medische afdelingen. Ik kende wel wat gezichten van verzorgend personeel omdat ze soms voorbij wandelden, maar het was toch een nieuwe wereld die veel indruk maakte.”
Mag je snel naar huis?
Nadine: “Dat denk ik niet. In het najaar heb ik enkele moeilijke dagen gehad, ik zag het niet meer zitten. Toen heb ik veel steun gekregen. Ik kreeg wel 150 kaartjes en talloze berichtjes, vaak van mensen die ik jarenlang niet meer gezien had, zoals klasgenoten."
Ik kreeg wel 150 kaartjes
"Ook mijn medepatiënten troostten me. Er was een vrouw die na haar hersenbloeding niet meer kon praten. Ze was even oud als ik en herhaalde altijd maar dezelfde woorden: ‘Allez Alice’. Toen ik in een wachtzaal zat te huilen, kwam ze in haar rolstoel aangereden. Ze klopte op mijn knie en zei: ‘Aiai toch.’ Dat kleine gebaar heeft me geraakt. Opeens besefte ik dat ik nog van geluk mocht spreken. Zij kon niet praten of schrijven, dan zit je in een cocon, helemaal geïsoleerd. Dat is pas erg.”
Je verblijft met drie op een kamer?
Nadine: “Ja, dat valt mee. Op een bepaald moment kreeg ik een bejaarde patiënt naast mij. Ik heb lang mijn moeder in huis gehad, en dus heb ik voor mijn kamergenoot gezorgd alsof ze mijn eigen moeder was. Het deed goed dat ik iets voor haar kon betekenen.”
En nu: nog wat geduld hebben?
Nadine: “Ze hebben pas beslist dat ik nog een maand langer moet blijven. Dat is hard, maar ik besef dat het nodig is. Ik wil wel graag terug naar huis, maar ik weet niet of ik thuis zo’n doorgedreven therapie kan volgen. In het ziekenhuis heb je niets anders te doen, maar thuis is dat anders. Ik heb hier veel geleerd. Met een verlamde arm en hand ben je behoorlijk gehandicapt, maar ze leren je hier de truken van de foor. Om een aardappel te schillen met één hand, bijvoorbeeld, prik je hem op een plank met roestvrije nagels.”
“Eigenlijk zijn die eerste zes maanden voorbij gevlogen. Je voelt dat je geneest en dat helpt. Ik ben tijdens de coronamaatregelen voor de tweede keer oma geworden. Mijn kleindochter is ondertussen drie maanden en ik heb haar enkel met Kerstmis gezien. Gelukkig is er Skype, dat is toch fantastisch? Mijn bejaarde moeder verblijft in een rustoord, maar elke dag skype ik met haar, dat doorbreekt toch de eenzaamheid. Ik ervaar dat nu zelf ook. Mijn man en mijn dochter thuis in levende lijve zien, dat is toch anders dan eens bellen. Leve Skype!”
(Tekst: Jan Van Rompaey)
Graag meer lezen?
Alle verhalen uit Dorp in de stad van de voorbije jaren vind je hier.